PERSBERICHT REPROBEL: Auteurs en uitgevers treuren om het overlijden van Prof. Dr. Roger Blanpain | LEES MEER |
Copyright reform package | LEES MEER |
Op 14 september 2016 hebben de Europese commissarissen Andrus Ansip en Günther Oettinger een voorstel van Richtlijn “Copyright in the digital single market” voorgesteld. Door de razendsnelle digitale ontwikkelingen drong een modernisering van het auteursrecht zich op dat is aangepast aan de 21ste eeuw. Dit voorstel dient vele vraagtekens op te lossen die reeds lange tijd aan de orde zijn in de mediasector aangezien de laatste Europese richtlijn inzake auteursrechten dateert van 2001 (Richtlijn 2001/29).
Dit voorstel van richtlijn voert een uitgeversrecht in voor persuitgevers dat hen het recht geeft op te treden tegen ongeautoriseerde online reproducties en mededelingen van perspublicaties en voorziet in een beschermingsduur van 20 jaar vanaf het tijdstip waarop de uitgave op een geoorloofde wijze toegankelijk is gemaakt. Hiermee erkent de Commissie de belangrijke rol van uitgevers in het medialandschap. Alle verdere informatie over het uitgeversrecht voor het digitaal hergebruik van perspublicaties, zoals omschreven in artikel 11 van de ontwerprichtlijn vindt u op: www.vlaamsenieuwsmedia.be/newsroom/2016/09/uitgevers-erkent-als-rechthebbenden-in-europa.
Een andere belangrijke bepaling is artikel 12, die rechtszekerheid dient te creëren naar aanleiding van het Reprobel/HP arrest van het Hof van Justitie van 12 november 2015.
Volgens de huidige Belgische regelgeving inzake auteursrecht is het toegelaten om onder bepaalde voorwaarden krantenartikels te fotokopiëren zonder toestemming van auteur of uitgever. Hiertegenover staat dat auteurs en uitgevers daarvoor een vergoeding moeten ontvangen, namelijk de reprografievergoeding.
Het Hof van Beroep te Brussel heeft eind 2013 verschillende prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie over de interpretatie van de Richtlijn 2001/29, zodoende meer duidelijkheid te scheppen over een aantal aspecten van de reprografieuitzondering, waaronder de rechtmatigheid van het uitgeversaandeel in de reprografievergoeding.
De Richtlijn 2001/29 erkent in het kader van enkele facultatieve uitzonderingen op het reproductierecht van de auteur, onder meer voor de reprografie, het recht op een billijke compensatie voor de “rechthebbenden”, zonder deze term verder te preciseren. De vraag werd nu gesteld of de uitgevers ook onder deze groep van rechthebbenden vallen aangezien zij volgens de Belgische wetgeving, samen met de auteurs, recht hebben op een vergoeding maar niet expliciet vermeld staan als rechthebbende in deze richtlijn.
Wat de rechthebbenden van de reprografievergoeding betreft, oordeelt het Hof dat de wet in de regel geen deel van de billijke vergoeding voor de auteurs (die wel expliciet als rechthebbenden staan omschreven in de richtlijn) mag toewijzen aan de uitgevers. Het Hof heeft wel uitdrukkelijk de mogelijkheid open gehouden voor de nationale wetgever om een afzonderlijke vergoeding voor uitgevers te voorzien – buiten de richtlijn om[1] - ter compensatie van het eigen nadeel dat die laatsten lijden door de reprografieuitzondering. Er wordt hierbij sterk de nadruk gelegd dat zo’n nationale vergoeding voor uitgevers in ieder geval geen afbreuk mag doen aan de billijke vergoeding voor de auteurs op grond van de richtlijn.
Om meer rechtszekerheid te creëren, wordt er nu in artikel 12 van de ontwerprichtlijn uitdrukkelijk voorzien hetgeen het Hof van Justitie reeds in zijn arrest heeft aangehaald, namelijk dat uitgevers ook een faire vergoeding kunnen opeisen in het geval van wettelijke licenties zoals de reprografie. Het artikel bepaalt dat:
“ Lidstaten kunnen voorzien, dat in geval een auteur aan een uitgever een recht heeft overgedragen of in licentie heeft gegeven, deze overdracht of licentie een voldoende wettelijke basis is voor een uitgever om een deel van de compensatie voor het gebruik van de werken onder een exceptie of beperking van het overgedragen of in licentie gegeven recht op te eisen.”
Op zich een positieve bepaling die de uitgevers naar waarde schat in de waardenketen, alhoewel het een pijnpunt blijft dat het de lidstaten enkel de mogelijkheid biedt en geen verplichting oplegt, waardoor lidstaten vrij zijn om te oordelen of uitgevers al dan niet mogen meedelen in de vergoedingen uit wettelijke licenties. Terwijl het klaar en duidelijk is dat uitgevers zware investeringen moeten doen met het oog op de exploitatie van hun publicaties en een groot deel van hun inkomsten mislopen wanneer hun publicaties onder een wettelijke uitzondering zoals de reprografie of thuiskopie worden gebruikt. Als een lidstaat beslist om de vergoeding onder de wettelijke licentie enkel toe te kennen aan auteurs, valt de uitgever tussen twee stoelen. Hij kan voor de geleden schade niet innen onder exclusief recht want de wettelijke licentie bestaat nog steeds en laat iedereen toe dergelijke kopieën te maken, hiervoor de verschuldigde vergoeding te betalen, maar met dat verschil dat de vergoeding enkel dient te worden uitgekeerd aan de auteurs.
[1] De Richtlijn 2001/29 laat dergelijke ruimte toe voor een “eigen recht” voor de uitgevers aangezien zij geen maximale harmonisatie beoogt met betrekking tot de reprografievergoeding en de lidstaten hierover nog een ruime beoordelingsmarge laat.
Linken onder bepaalde omstandigheden illegaal geacht door het Hof van Justitie. | LEES MEER |
Commerciële websites mogen niet vrij en ondoordacht doorlinken naar een site waar illegaal verkregen content werd gepubliceerd. Dit blijkt uit een recent arrest van het Europees Hof van Justitie met betrekking tot een rechtszaak tussen de Nederlandse website GeenStijl en het mediabedrijf Sanoma (C-160/15).
GeenStijl had in oktober 2011 een link gepubliceerd naar een Australische website waar uitgelekte foto’s te zien waren. Deze foto’s waren eigendom van het naaktmagazine Playboy, dat in Nederland wordt uitgegeven door Sanoma. GeenStijl werd voor de rechter gedaagd omdat ze meermaals weigerden de links te verwijderen en volgens Sanoma inbreuk maakt op het auteursrecht. De Hoge Raad der Nederlanden heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Immers, ingevolge de Richtlijn 2001/29/EG moet voor elke handeling bestaande in een mededeling aan het publiek toestemming worden verleend door de auteursrechthebbende. De Hoge Raad wijst er echter op dat via internet zeer veel werk te vinden is dat zonder toestemming van de auteursrechthebbende is gepubliceerd, en dat het voor de beheerder van een website niet altijd eenvoudig is om na te gaan of de auteur toestemming heeft verleend.
Het Hof herinnert aan zijn eerdere Svensson-rechtspraak, volgens welke het begrip „mededeling aan het publiek” een individuele beoordeling vraagt waarbij rekening moet worden gehouden met meerdere criteria, waaronder in de eerste plaats het bewuste karakter van de interventie. In de tweede plaats duidt het begrip "publiek” op een onbepaald aantal potentiële ontvangers en in de derde plaats is het van belang of een mededeling aan het publiek een winstoogmerk heeft. Ter herinnering: in het Svensson arrest (C-466/12) was het Hof van oordeel dat hoewel de plaatsing van een hyperlink naar een vrij beschikbaar werk een mededeling uitmaakt, er geen sprake is van een mededeling aan het publiek. De rechthebbenden hebben namelijk rekening gehouden met alle internetgebruikers op het moment dat ze instemmen met de initiële online publicatie van hun werk op een vrij toegankelijke website. Het Hof ging toen niet verder in op de vraag of er sprake is van een nieuw publiek wanneer de initiële publicatie zonder toestemming van de rechthebbende plaatsvindt.
Het Hof oordeelt nu dat het plaatsen op een website van een hyperlink naar auteursrechtelijk beschermde werken die zonder toestemming van de auteursrechthebbende zijn gepubliceerd op een andere website geen “mededeling aan het publiek” vormt wanneer de plaatser van deze link dit doet zonder winstoogmerk en zonder te weten dat de publicatie van deze werken illegaal was. Indien deze hyperlinks daarentegen wel met een winstoogmerk worden verstrekt, wordt kennis van het illegale karakter van de publicatie op een andere website vermoed, tenzij anders kan worden aangetoond.[1]
Uit voornoemd arrest valt af te leiden dat GeenStijl met een winstoogmerk hyperlinks heeft verstrekt naar de foto’s en dat er geen toestemming werd gegeven voor de publicatie van deze foto’s op internet. Bovendien lijkt uit de weergave van de feiten dat GeenStijl zich bewust was van het illegale karakter van die publicatie en dus niet het vermoeden kan weerleggen dat plaatsing van deze links is gebeurd met volledige kennis van het illegale karakter van die publicatie. Aan de voorwaarden van “mededeling aan het publiek” lijkt in dit geval voldaan te zijn, maar De Hoge Raad der Nederlanden dient zich daarover nu nog uit te spreken.
Het vrij kunnen hyperlinken op het internet heeft door dit arrest een beperkter toepassingsgebied gekregen waarbij commerciële websites meer op hun hoede dienen te zijn aangezien het risico bij de linker wordt geplaatst.
Dit arrest sluit aan bij de policy van License2Publish inzake deeplinken. De Vlaamse krantenuitgevers laten deeplinken voor niet-commerciële doeleinden immers reeds een aantal jaren toe onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden en enkele voorbeelden zijn terug te vinden op de website www.license2publish.be/heeft-u-een-licentie-nodig. Het deeplinken voor commerciële doeleinden behoeft een licentie waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen ondernemingen die op systematische wijze links ter beschikking stellen met inbegrip van de terbeschikkingstelling aan het publiek (via het internet) en ondernemingen die op systematische wijze links ter beschikking stellen met uitzondering van de terbeschikkingstelling aan het publiek (via het internet). Er mag namelijk niet uit het oog worden verloren dat zowel het Svensson arrest als dit arrest zich enkel uitspreken over het hyperlinken zelf. Op welke wijze de linken worden weergegeven speelt echter ook een rol. Men kan een hyperlink aanbrengen naar content zonder hierbij een reproductiehandeling te stellen. Indien de link echter de titel van een artikel hergebruikt als aanklikbare link (eventueel gevolgd door een snippet) maakt dit een reproductiehandeling uit die aanleiding kan geven tot een reproductievergoeding.
[1] Zie dienaangaande rechtsoverweging 47 t.e.m. 51 van het arrest over de kwalificatie van het begrip “mededeling aan het publiek” indien er al dan niet een winstoogmerk wordt beoogd.
Panoramavrijheid ingevoerd in Belgisch auteursrecht | LEES MEER |
- - de reproductie en de mededeling aan het publiek van werken van beeldende, grafische of bouwkundige kunst, die zijn gemaakt om permanent in openbare plaatsen te worden geplaatst;
- - indien de reproductie of de mededeling gebeurt van het werk zoals het zich aldaar bevindt en wanneer die reproductie of mededeling geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk en geen onredelijke schade wordt berokkend aan de wettige belangen van de auteur".
PERSBERICHT |Vlaamse Nieuwsmedia juicht de consultatie door de Europese Commissie in verband met het uitgeversrecht toe | LEES MEER |
PERSBERICHT van Vlaamse Nieuwsmedia, associatie van de Belgische krantenuitgevers:
Vlaamse Nieuwsmedia juicht de consultatie toe die door de Europese Commissie op 23 maart 2016 gelanceerd werd in verband met de rol van de uitgevers in de waardeketen. Deze consultatie is een fundamentele stap aangezien de rol en de waarde van de perssector nu meer dan ooit erkend moet worden in het digitale medialandschap.
Kranten en magazines zijn wereldwijd koplopers in het mogelijk maken, financieren, creëren en verspreiden van pluralistisch en kwalitatief hoogstaande journalistieke media in print en digitale publicaties. Om deze rol te kunnen blijven spelen in elke democratische samenleving in het digitale tijdperk dienen uitgevers eindelijk te worden opgenomen in de reeds lang bestaande lijst van rechthebbenden in de Europese regelgeving inzake auteursrecht.
Een uitgeversrecht in de vorm van een naburig recht is niets nieuw aangezien een dergelijk recht al jaren worden toegekend aan omroepen, film- en muziekproducenten. Rekening houdend met het feit dat het de uitgever is die het investeringsrisico draagt en de financiële middelen aanbrengt, is het onbegrijpelijk dat hij voor de bescherming van zijn product volledig aangewezen is op een contractuele verhouding met de auteur. De grote investeringen aan de ene kant, het groot aantal derdeninbreukmakers aan de andere kant, maakt immers dat de positie van de uitgever met de dag kwetsbaarder wordt. Een eigen uitgeversrecht zorgt ervoor dat de uitgever uit eigen hoofde aanspraken kan verwerven op de exploitatie van de door hem uitgeven producten. De uitgever is zodoende in staat zelfstandig en onafhankelijk van de auteur zijn product te beschermen ten aanzien van derden inbreukmakers. Deze versterking van de positie van de uitgever zal meer zekerheid bieden en zal vooral een handig instrument zijn om op te treden tegen parasieten, content aggregatoren etc. die de content zonder licentie op ontoelaatbare wijze hergebruiken.
Een uitgeversrecht in de vorm van een naburig recht heeft geen invloed op de contractuele verhouding tussen uitgevers en journalisten, noch op de bestaande wettelijke bepalingen in de lidstaten over de overdracht van rechten. Evenmin doet het afbreuk aan de specifieke wettelijke bepalingen die reeds bestaan in een aantal lidstaten, zoals bijvoorbeeld Spanje of Duitsland. Lezers zullen nog steeds artikels kunnen linken en delen in overeenstemming met de huidige regelgeving inzake auteursrecht. In het geval van wettelijke uitzonderingen zullen de begunstigden ervan ook nog altijd auteursrechtelijk beschermd werk kunnen gebruiken om te citeren, ter illustratie van onderwijs of wetenschappelijk onderzoek etc. Aldus wordt het evenwicht tussen de verschillende belanghebbenden hierbij gevrijwaard.